Herziening wet uit 1987 is speerpunt in beleid voor Philippe Courard

 
 
Philippe Courard is staatssecretaris voor onder andere het gehandicaptenbeleid in de regering van Elio di Rupo. Exclusief voor www.mensenmeteenbeperkingaanhetwoord.be gaf hij onderstaand interview over zijn beleidsvoornemens en zijn drijfveren.
 
1. Kunt u de lezers in het kort iets over uw politieke achtergrond vertellen?
 
Ik ben afkomstig uit de gemeente Hotton in de Belgische provincie Luxemburg, gelegen in de Ardennen. Van jongs af aan voelde ik me aangetrokken tot de politiek. Doordat ik hecht aan progressieve waarden, kwam ik als vanzelf bij de PS (Parti Socialiste, de Waalse sociaaldemocraten, red.) terecht. Op mijn achttiende werd ik lid van de partij. Vier jaar later, na de gemeenteraads- en provincieverkiezingen van 1988, werd ik verkozen en zetelde ik voor het eerst in de gemeenteraad van Hotton. Het werd een interessante eerste politieke ervaring die me zou toelaten zes jaar later burgemeester te worden, op mijn 28ste al. Ik was toen de jongste burgemeester van België. In 2003 ben ik voor het eerst minister in de Waalse regering geworden. Mijn huidige functie is mijn tweede mandaat in de federale regering. De gehandicaptensector is een sector die ik goed ken, aangezien ik destijds als leraar nog les heb gegeven in het buitengewoon onderwijs.
 
 2. Het gehandicaptenbeleid is in België zowel een federale aangelegenheid als een verantwoordelijkheid van de gewesten/gemeenschappen. Wat zijn precies uw bevoegdheden in deze?
 
Het is zeer belangrijk dat iemand die een aantal zorgen nodig heeft een compleet, geïntegreerd en duidelijk aanbod ontvangt. Zoniet, dan verliest die persoon zijn rechten en dat is dramatisch. De informatievoorziening naar degene om wie het gaat is bepalend en moet worden gecoördineerd tussen de verschillende bevoegde structuren. Wat het federale niveau betreft: ik ben bevoegd voor de toewijzing van uitkeringen/toelagen aan personen met een beperking. In de nabije toekomst worden die toewijzingsbevoegdheden overgedragen aan de gemeenschappen (Vlaamse, Waalse, red.), maar op dit moment verzeker ik de competentie op de volgende terreinen:
 
· het medisch onderzoek voor de toekenning van aanvullende toelagen voor kinderen met een handicap
· het complete onderzoek voor de toekenning van uitkeringen/toelagen voor mensen met een beperking vanaf 21 jaar
· mijn diensten verzekeren ook de medische erkenningen om enkele sociale of fiscale voordelen te verkrijgen zoals bij de verstrekking van de blauwe kaart voor gehandicaptenparkeerplaatsen
 
Ik vestig speciaal je aandacht op de regelgeving wat de uitkeringen/toelagen voor mensen met een beperking vanaf 21 jaar betreft. De laatste wetswijziging van het toewijzingssysteem dateert uit 1987. Het had de ambitie het systeem eerlijker, efficiënter en simpeler te maken. Deze wet was een serieuze en noodzakelijke evolutie, vergeleken met de wet uit 1969 die een geringschattende visie had op mensen met een beperking door te spreken over ‘invaliden/kreupelen’ en ‘behoeftige invaliden’.
Toch, meer dan 25 jaar na de aanvaarding van de wet is het sentiment unaniem: ondanks de vele aangebrachte aanpassingen in de loop der jaren bereikt de huidige reglementering van de uitkeringen/toelagen niet meer de beoogde doelen. Behalve dat de wet van 1987 gecompliceerd en behoorlijk log is, beantwoordt zij niet meer aan het geheel van fundamentele behoeften van mensen met een beperking. Ze spreekt van mensen die een handicap ervaren, maar zij heeft een zeer statische visie op de persoon met een handicap. Een visie die niet verandert met de ontwikkelingen in de instelling waar hij/zij verblijft of binnen zijn/haar familie. De wet heeft zich dus niet snel genoeg aangepast aan de evoluties in onze maatschappij. In die tijd bedacht men bijvoorbeeld niet dat de persoon met een handicap van werk verandert of werkloos wordt. Misschien terug een job vindt of belangrijke veranderingen kent in de samenstelling van het huishouden of dat hij/zij een gezamenlijke woning huurt met vrienden om de huur te kunnen delen.
 
Het huidige regeerakkoord voorziet erin dat de regering een evaluatie van de wet uitvoert. De regering zal tevens een globale verandering van het regime voorstellen om de evaluatiecriteria van het begrip handicap te moderniseren. Om het regeerakkoord uit te voeren, is besloten vooraf het werkveld te raadplegen. De werknemers in de sector zijn het best in staat te getuigen van de moeilijkheden waarmee mensen met een beperking dagelijks worden geconfronteerd. Een ‘verkenner’ is naar de belangrijkste spelers in de gehandicaptenzorg gestuurd met als centrale vraag: ‘Eén beleid voor mensen met een beperking: voor wie, waarom en hoe’? Hun bijdragen, bijna 300, zijn met aandacht geanalyseerd en vormen het onderwerp van de huidige synthese. De bijdragen komen van alle kanten: particulieren, ouders, verenigingen, werkplaatsen, dagbesteding, arbeidsvoorzieningen, de gemeenschaps- of regionale fondsen, adviserende raden, mutualiteiten, vakbonden, ziekenhuizen … Ik zal, geïnspireerd door deze bijdragen, een nieuwe wetgeving presenteren die beter tegemoetkomt aan de behoeften van mensen met een beperking en die hen ondersteunt in hun sociale integratie.
 
Ik ben ook bevoegd om de implementatie van de VN-conventie inzake de rechten van mensen met een beperking te begeleiden. België heeft deze conventie in 2009 geratificeerd. Ik ben de motor achter de implementatie. Om de positie van de doelgroep in de mainstream te plaatsen en te houden, herinner ik al mijn federale collega’s eraan dat ze de verplichting hebben in hun beleid en acties rekening te houden met de behoeften van mensen met een beperking. In 2011 is een rapport hierover aan de VN gezonden en de situatie in België zal worden geanalyseerd door de VN-experts. Intussen organiseer ik vergaderingen en uitwisselingen tussen de andere ministeries en federale administraties, maar ook van de Nationale Hoge Raad van Personen met een Beperking - dat de officiële adviesraad is voor alle federale competenties - en van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR), dat bevoegd is voor het volgen van de voortgang van de implementatie.
 
3. Heeft u een goed overzicht van wat er in Vlaanderen, Wallonië en Brussel allemaal speelt en hoe wordt dit op elkaar afgestemd?
 
Ik zit de Interministeriële Conferentie over gehandicaptenbeleid voor. Dat is een formele plaats die iedereen, op verschillende beleidsniveaus, toestaat zijn mening te geven over de integratie en de behoefte van mensen met een beperking. Met de ratificatie van de VN-conventie heeft België ook een administratief mechanisme opgezet dat de coördinatie van het beleid op verschillende beleidsniveaus ondersteunt.
 
4. Wat zijn volgens u de grote knelpunten waar mensen met een handicap mee te maken hebben en hoe wilt u deze aanpakken?

Mensen met een beperking hebben behoeften en aspiraties net als alle andere mensen. Een goede opleiding, toegankelijke zorg, werk, een gezin stichten, het kiezen van hun eigen woonplaats, zich verplaatsen met het openbaar vervoer, op vakantie en naar de bioscoop gaan etc. Het probleem zit ‘m in het feit dat de aanpasingen om dit mogelijk te maken .. er niet zijn. Het proces van aanpassingen aanbrengen vraagt tijd en kost soms veel geld. We moeten ervoor zorgen dat de publieke diensten, de architecten etc. een reflex aanleren om vooraf daaraan te denken. Dat is een lang proces, maar de beweging is gelanceerd en zal niet meer stoppen. Het wordt een economisch argument. De ondernemers hebben dat goed begrepen. De belangrijkste beleidsterreinen wat dit betreft, zijn voor mij vervoer en communicatiemiddelen.

5. Hoe staan mensen met een beperking in België er volgens u voor (materieel/financieel/praktisch), vergeleken met de buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland? Wat kunnen we in België leren van het beleid in de buurlanden?

Ik ben altijd voorzichtig in het maken van vergelijkingen. Elk land ontwikkelt zijn gehandicaptenbeleid in een precieze context: menselijk, juridisch en structureel. Dat gezegd hebbende, er zijn goede praktijken in al onze Europese landen. In Frankrijk is de procedure om mensen met een beperking aan het werk te krijgen interessant. In Nederland situeert het beleid van begeleiding aan mensen met een beperking zich op een lokaal niveau en staat het dus dicht bij de mensen. Dat laat toe goed in te spelen op de behoeften van de doelgroep. De situatie in Duitsland is een goed voorbeeld wat de toegankelijkheid betreft. Steden als München en Berlijn beschikken over een zeer rendabel transportnetwerk dat voor iedereen toegankelijk is. Italië is altijd een voorbeeld geweest van inclusief onderwijs.
 
België wordt vaak als voorbeeld genomen, bijvoorbeeld op het vlak van onze instellingen. Door een gebrek aan aanbod in Frankrijk, verblijven vele van origine Franse ouderen en mensen met een handicap in onze Waalse instellingen. Vele publieke en private structuren bieden zorgdiensten en rustdiensten aan huis. De kwaliteit daarvan is voorbeeldig en zij staan toe dat mensen in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Dat is fundamenteel in termen van gezondheid en inclusie. Goede voorbeelden om te volgen en na te volgen bevinden zich op verschillende plaatsen, waaronder dus ook in België. De ideeënuitwisseling tussen de verschillende landen moet behouden blijven. Dat levert inspiratie op en de ontwikkeling van een brede integratiebeweging.
 
6. Mei dit jaar lanceerde u het voorstel voor één loket waar mensen met een beperking met al hun vragen terechtkunnen. Hoe staat het met de implementatie van dit voorstel?
 
Het unieke loket dekt een realiteit die de verdeling van de bevoegdheden in België respecteert. De uitdaging bestaat erin de aanwezige informatie op de verschillende plaatsen te integreren of op zijn minst de persoon die een vraag stelt te verzekeren dat hij een volledig antwoord ontvangt, inclusief de verwijzing naar andere instellingen. Het is nodig meerdere contactpunten te realiseren dichtbij mensen met een beperking (ziekenfondsen, gemeenten etc.) en een constante informatieuitwisseling te organiseren om de betreffende persoon zo compleet mogelijk te informeren.
 
Ik geef een concreet voorbeeld : mevrouw M., moeder van een kind met een beperking, zoekt een toegankelijke vakantieactiviteit voor haar kind dat in een rolstoel zit. Zij informeert ernaar bij haar gemeente. De gemeenteambtenaar moet normaal gesproken in staat zijn de eigen activiteiten van de gemeente en die van private instellingen op haar grondgebied mee te delen en haar kunnen informeren over de beschikbare transportmiddelen om daar te geraken. Als hij geen enkele info kan verstrekken, zal hij de buurgemeenten contacteren, bij de dienst voor toerisme, bij scholen, ziekenfondsen informeren en op zijn minst op een efficiënte manier naar andere dienstverleners verwijzen. Het unieke loket is dus geen letterlijk contactpunt voor mensen met een beperking, maar veeleer een netwerk rondom handicaps. Een actief web dat in staat is algemene en bijzondere info te leveren en ernaar te verwijzen.
 
7. U zei toen dat u de uitvoering van dit voorstel over zou laten aan de regionale overheden. Krijg je dan toch weer niet een verschil in beleid tussen de gewesten?
 
Sinds jaar en dag verandert België in een confederale structuur, wat concreet inhoudt dat de gemeenschappen en regio’s precieze bevoegdheden hebben die ze in complete autonomie op het betreffende vlak, of in functie van de taal van hun inwoners, uitvoeren. Dit betekent in het kader van het unieke loket effectief dat iedere gemeenschap de dienst zal organiseren zoals zij het interpreteert, met respect voor de richtlijnen (het kader, de doelen) zoals deze in de Interministeriële Conferentie zijn vastgelegd. Het is dus goed mogelijk dat het unieke loket in Brussel gevestigd zal zijn bij het CPAS (centre public d’action sociale, OCMW in het Vlaams. Voor de Nederlandse lezers: OCMW staat voor Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn) en in Vlaanderen bijvoorbeeld ook in de opvanghuizen van Kind en Gezin.
 
8. Zelfde vraag voor wat het voorstel voor de ‘Handipas’ betreft?
 
Sta mij toe in herinnering te brengen wat het belang van de ’Handipas’, en de drie principes die eraan ten grondslag liggen, precies is. Die drie principes zijn :
 
· Het principe van wederzijdse erkenning
 
Dit veronderstelt dat iedere regio de vrijheid behoudt de vereisten voor het gebruik van de kaart op zijn eigen grondgebied te bepalen, maar op datzelfde grondgebied genieten alle houders van die kaart ook van de voordelen die aan mensen met een beperking zijn toegekend. Bovendien erkent iedere regio aan degenen die er niet woonachtig zijn dezelfde voordelen van de kaart als aan haar inwoners.
 
· Het principe van de ‘kleinere gemene deler’
 
Voorlopig zal de kaart slechts voor enkele zaken geldig zijn. Mijn voorstel is het gebruik ervan te beperken tot activiteiten inzake vrije tijd en cultuur. Het is belangrijk de instemming aan het project van de verschillende entiteiten te garanderen. Het is een minimaal maar functioneel project. De mate van vervoering die het gaat brengen, zal ook een rol spelen in het vervolg van het project.
 
· Het argument van stigmatisering gaat niet op
 
De persoon met een beperking zou volledig vrij blijven in het aanvragen van de kaart en het gebruik ervan of niet. Trouwens, de kaarten bestaan reeds voor meerdere doelgroepen (jongerenkaarten, seniorenkaarten, familiekaarten …).
 
De Interministeriële Conferentie is gemachtigd een nationaal project hieromtrent te beginnen, met inachtneming van de bevoegdheden van iedere gemeenschap en regio. Dat is de garantie dat iedereen in België op dezelfde manier zal worden behandeld. Op termijn hoop ik dat de kaart in heel Europa zal worden ingevoerd volgens dezelfde principes. Een Belgische toerist in Italië zal dan vergelijkbare voordelen genieten als de Italianen en een buitenlandse toerist met een beperking op bezoek in België, ongeacht zijn nationaliteit, zal dan toegang hebben tot gratis begeleiding in de grotten van Han of een korting op de entree in een dierenpark in Vlaanderen. Onder dezelfde voorwaarden als de Waal of de Vlaming. Het is deze gelijkstelling die het voor mensen met een beperking veel gemakkelijker maakt zich voort te bewegen. Het is een teken van de sociale integratie van iedereen.
 
9. Spreekt u/ziet u regelmatig personen met een beperking? Wat blijft u van die ontmoetingen het meeste bij?
 
Dat is vanzelfsprekend! Hoe kun je op een goede manier beleid voeren zonder dicht bij de mensen te staan voor wie je maatregelen zijn bedoeld? Er gaat geen week voorbij zonder dat ik mij naar een beschutte werkplaats begeef, een evenement van een organisatie of een werkvergadering rond een thema dat verband houdt met gehandicapten bezoek. Ik wens de ervaringen van deze mensen te kennen. Hun behoeften, de uitdagingen die zij moeten aangaan. Dat geldt voor alle domeinen.

Ik kom nog een keer terug op het onderwerp van de uitkeringen/toelagen voor mensen met een beperking. Zoals eerder gezegd, is dit een wet uit 1987 die volgens de mening van velen niet meer beantwoordt aan de behoeften van de doelgroep en die hen belemmert in hun sociale integratie (terugkeer op de arbeidsmarkt, een gezin stichten etc.). Ik wil die wet hervormen. Om een uitstekende kennis te verkrijgen van wat er leeft in het werkveld heb ik 4.900 brieven gestuurd aan alle actoren die zich met personen met een beperking bezighouden. Momenteel bestudeer ik al hun bijdragen die ik zoveel als mogelijk zal integreren in de nieuwe wet.

Wat mijn bezoeken aan en uitwisselingen met mensen met een beperking betreft: ik ontmoet vaak mensen en families die gekrenkt zijn door de uitsluiting waarvan zij het slachtoffer zijn (in het onderwijs, op het werk, wat de (on)toegankelijkheid van gebouwen en diensten betreft). Desondanks stellen zij zich waardig en strijdlustig op. Al deze personen zijn levende voorbeelden van degenen voor wie ik beleid maak. Zij geven mij de moed mijn mandaat als staatssecretaris met geestdrift voort te zetten.

10. Wanneer is uw beleid voor u geslaagd te noemen bij de volgende verkiezingen in 2014?
 
Mijn beleid zal geslaagd zijn, als ik het leven van de 300.000 mensen met een handicap in ons land makkelijker kan maken. Ondanks alle zware tegenslagen waarmee deze groep geconfronteerd wordt, wil ik dat ze worden beschouwd als volwaardige burgers.
 
Copyright: Johan Peters, 27 november 2012 - ...